Historie van de Jatrie

Harm Davids aanschouwde op 5 september 1919, aan boord van DE VROUW ACHIEN, het eerste levenslicht. Harm was de tweede zoon van het echtpaar Jan Johannes Davids en Trientje van der Vlag. De oudste zoon heette ook Harm, vernoemd naar de vader van Jan Johannes. Deze Harm werd later “grote Harm” genoemd. De tweede Harm, vernoemd naar de vader van zijn moeder, werd aanvankelijk “kleine Harm” genoemd. Later kreeg hij de bijnaam Appie. Daarna werden er nog drie zoons geboren: Jan, Steffen en Jan Johannes.

Tijdens de geboorte van Harm (Appie) lag de Groninger bolschip, gebouwd in Muntendam, in Roswinkel. De aangifte van de geboorte had geen haast. Pa Jan Johannes zou uren moeten lopen naar het gemeentehuis in Emmen en er moest turf geladen worden. Het turfladen was een arbeidsintensief en secure aangelegenheid en dat vroeg dagen werk. Met een scheef hangende turflading maakte de schipper zich te schande. Vaak was dit een gevolg van het onvoldoende uitschenken van jenever aan het werkvolk. Als deze beladers te weinig van dit vocht kregen, namen ze wraak door expres het schip op een zodanige manier te beladen dat het scheef kwam te hangen.

Een week later, op 12 september, komt het schip in Ter Apel aan. Pa Jan Johannes neemt de paardentram naar Sellingen en geeft die dag de geboorte van zijn zoon aan. Die dag werd zijn officiële geboortedag en het feit dat Appie in een andere gemeente en zelfs een andere provincie ter wereld was gekomen, deed er niet toe.

Harm ging op achtjarige leeftijd in de Buinermond naar school. Er was leerplicht tussen het 6e en 14e levensjaar, maar voor schipperskinderen lag de situatie vaak helemaal anders. Schippersinternaten en- scholen kende men niet in die tijd. Kinderen woonden en leefden aan boord tot aan de volwassen leeftijd. De jongens werden schippersknecht en de meiden kregen veelal een betrekking als dienstmeid. Van gedegen onderwijs kwam in het begin van de 20e eeuw weinig terecht. In de provincie Groningen kwam er een schoolfonds voor schipperskinderen. Ze werden dan opgenomen in een gastgezin en de kosten werden gedekt vanuit dat fonds. Harm Davids kwam in de kost bij opa en oma Van der Vlag, inmiddels gepensioneerde schippers. Toen na ruim twee jaar de maandelijkse bijdrage van twee gulden verviel, moest hij weer aan boord bij zijn ouders. Incidenteel volgde Harm nog lessen op de lagere school, maar de verplichte acht jaar maakte hij nooit vol.

Waarschijnlijk om reden dat DE VROUW ACHIEN te weinig laadvermogen had, werd het schip in 1925 verkocht. Voor de som van 4750, – gulden kocht Jan Johannes de tjalk van zijn broer Jan, een schip met een laadvermogen van 108 ton, gebouwd bij Wolthuis in Sappemeer. Het smalle ranke zeilschip, een Friese Tjalk en door Groningers ook wel snijbonen genoemd, werd omgedoopt met de naam TRIENTJE, vernoemd naar moeder van der Vlag.

Met dit schip werd door Jan Johannes en Trientje door heel ons land maar ook noord – Duitsland gevaren: waar mogelijk op zeil of anders gesleept. Boven de IJssel werd veelal gejaagd met paarden en soms door mensen. Beneden de IJssel kende met echter het fenomeen scheepsjagers niet. Vaak werden vrachtschepen getrokken door een sleepboot, waar mogelijk in konvooi want dat was goedkoper. Wanneer ladingen waren gelost kon het soms weken duren voordat er nieuwe vracht beschikbaar was. Veel schipperskinderen, ook Harm Davids, werden dan naar een dichtbijgelegen school gestuurd. Nadat nieuwe lading aan boord was werd er vervolgens weer verder gevaren. Tijdens de tochten en na hun 14e hielpen schipperskinderen aan boord en leerden ze het vak van binnenschipper.

Al in de jaren twintig van de vorige eeuw was ook veel vrachtvervoer met Duitsland. De lading bestond vaak uit turf, aardappelen of steenslag. Kunstmest, graan en koolzaad was veelal de retourvracht. De families Davids en Van der Vlag waren de eerste schippers die in die tijd vanuit de Veenkoloniën al op Duitsland voeren. Vanaf de jaren twintig werd turf steeds schaarser al brandstof. Vooral de Veenkoloniale fabrieken schakelden over op cokes als brandstof. Huishoudens gingen begin vorige eeuw gas gebruiken als verlichting, ter vervanging van petroleum. Er werden gasfabrieken gebouwd waarbij cokes als grondstof gebruikt werd. In het begin van de 20e eeuw kwam ook de opmars van elektriciteit. Deze energie moest worden opgewekt in centrales, middels stoommachines gestookt op cokes. Al deze kolen moesten gehaald worden uit het Ruhrgebied. Vanwege de grote vraag was het soms zelfs lucratief op met een leeg schip kolen te halen uit Duitsland. De route naar het Ruhrgebied liep via Ter Apel en Rütenbrock naar de Ems en het Dortmund-Emskanaal, een tocht van 267 km. Dit in 1898 voltooide kanaal was een van de twee vaarroutes tussen ons land en Duitsland.

Jan Johannes Davids maakt eind twintiger jaren plannen voor de bouw van een nieuw schip, met meer laadvermogen en uitgaande van de maatvoering van bruggen en sluizen in de Groninger en Drentse Veenkoloniën. De TRIENTJE moest nog wel verkocht worden. Schipper Daniël Eisinga uit Musselkanaal werd de nieuwe eigenaar. Het schip werd omgedoopt tot AGIENA, genoemd naar de vrouw van Eisinga. De nieuwe eigenaar was niet kapitaalkrachtig genoeg om de koopsom in één keer te voldoen. Jan Johannes en Daniël kwamen een betalingsregeling overeen. In de jaren dertig, mede vanwege de crisis, kon Eisinga lang niet altijd aan zijn financiele verplichtingen voldoen. Ondanks dat bleef hij eigenaar. Hij moest de kost kunnen verdienen volgens Jan Johannes, die zelf bepaald niet armlastig was. Hij waardeerde Eisinga als persoon mede omdat de man tijdens de oorlog in het verzet zat. Door verraad is Eisinga in april 1942 op 44 jarige leeftijd in Büchenwald om het leven gekomen.

De meeste turf werd in de jaren twintig en dertig geproduceerd in de zuidoost hoek van Drenthe. Vervening was in een aantal eeuwen vanuit het noorden langzaam opgeschoven naar het zuiden. Het nieuwe schip van Jan Johannes Davids moest dit gebied ook kunnen bereiken, want de turfvaart bleef lucratief als er grote hoeveelheden vervoerd konden worden. De fabrieken schakelden weliswaar over op cokes maar de vraag in west Nederland naar turf, voor het verwarmen van huizen, bleef groot. En er was altijd wel een retourvracht richting noord Nederland. Het nieuwe schip moest de sluizen van Erica kunnen passeren en om die reden kreeg het de maximale afmetingen (27.50 x 5.30 x 1.60). Dat leverde een laadvermogen op van ongeveer 140 brt en dat was fors voor die tijd. In scheepstaal heette het dat een schip “Op de Ericasluizen” moest worden gebouwd.

De crisis van de jaren dertig trof ook de binnenvaart hard. Dat had tot gevolg dat scheepswerven, zeilmakerijen, mastenmakers en andere toeleveringsbedrijven in de Veenkoloniën het loodje legden. Uiteindelijk bleven er een paar van de tientallen bedrijven over. Ondanks de naderende recessie nam Jan Johannes het besluit om een nieuw schip te laten bouwen. Hij had voldoende kapitaal en was er van overtuigd dat een schip met voor die tijd veel laadvermogen rendabel te exploiteren was. In 1929 gaf hij opdracht aan Jan A. de Boer, scheepsbouwer in Oude Pekela, om voor negen duizend gulden een schip te laten bouwen. Achteraf was het verstandig geweest om de opdracht een jaar uit te stellen want de prijzen kelderden binnen een jaar met 30%. Hij had ruim drieduizend gulden kunnen uitsparen, maar het contract was getekend. Zijn derde schip, na DE VROUW ACHIEN en de TRIENTJE, kreeg de naam JATRIE, een samentrekking van Jan en Trientje. Op 8 oktober 1930 werd de steilsteven te water gelaten, een volgens kenners prachtig schip waar met bewondering naar werd gekeken.  Niet alleen door collega schippers maar ook door de eigenaar Jan Johannes Davids.

Een ingezonden herinnering aan de Jatrie van de heer D. ten Heuvel uit Coevorden:

Ik las een artikel over de Jatrie van de familie Davids en wil het volgende vertellen. Hierbij stuur ik een foto van het huis van de familie Egbert Krikke in Coevorden waarvoor de familie jaren lang heeft gevaren. De schepen voeren basalt vanuit Duitsland in opdracht van mijn schoonvader die scheepsbevrachter/expediteur was. En ook andere vrachten. De Jatrie en een volgens mij een schip van de familie v.d.Vlag voeren dan samen want de Jatrie had geen eigen los installatie.Zelflosser. In de weekenden lagen ze dan voor het huis van E. Krikke aan de spoorsingel  in Coevorden. Een schipper in Coevorden, Klaas Drost , die ook voor mijn schoonvader heeft gevaren heeft mij eens verteld dat de motor een heel speciale is en wel een van oorsprong 1 cylinder Brons die ouder is dan het schip. Volgens deze schipper was die al in een schip gebouwd en toen Davids een schip nieuw liet bouwen is deze motor bij Brons uitgebreid tot een 2 cylinder. Eenmalig in zijn soort. Deze motor heeft een ontzettend aantal draaiuren moeten maken want hij heeft alleen al voor mijn schoonvader jaren ,minstens 12 jaar, wekelijks naar het Ruhrgebied gevaren . Het basalt was ondergrond voor in ieder geval de Europaweg van Coevorden naar de Duitse grens in Nw. Schoonebeek en de Nw. Amsterdamsestraat naar Nieuw -Amsterdam en vele wegen in de buurt van Zwolle en Meppel en Hoogeveen.

En Klaas Drost heeft het schip proberen te kopen voor eigen woonplek en eventueel nog pleziervaart. Hij heeft zijn eigen schip met een vaste belader verkocht Hij wilde dit schip speciaal om de motor kopen.

Ook uw herinnering aan de Jatrie of eigen scheepvaartverleden in de veenkoloniën horen we graag! Zie hiervoor de contactpagina.